Oud en verbouwd

Oud en verbouwd

Peer Verhoeven

Het verslag van Lucas over Jezus’ Afscheid lijkt op een modern verbouwde oude boerderij. Je treft er de fraai betegelde oude schouw nog aan, maar het hele huis wordt centraal verwarmd. Het gebont van de vroegere dubbele schuurdeur is nog duidelijk zichtbaar, maar de deur is vervangen door een grote glaspui met thermopane. Er is gebruik gemaakt van nieuwe technieken en materialen, maar de contouren van wat en hoe het vroeger geweest is zijn nog te zien. 

Zoals architecten in een verbouwd huis of kerk oud van nieuw kunnen onderscheiden, zo zal de bijbelwetenschap dit ook proberen te doen om te weten te komen wat mogelijk uit Jezus’ tijd of kort daarna stamt en wat daaraan in latere tijd toegevoegd is. 

Oud en nieuw herkenbaar

Het huidige Afscheidsverhaal in het Lucas’ evangelie is een compilatie van een oud bericht en nieuwe elementen die door de latere christenen vanuit hun situatie zijn aangedragen. Een uitgesproken voorbeeld hiervan is het bekende en in de kerkgeschiedenis berucht geworden advies aan Jezus’ volgelingen om zich twee zwaarden aan te schaffen.(Lc.22,35-38) Dit advies strijdt helemaal met het oude bericht, waarvan de synoptici alle drie, met kleine varianten, melding maken. (Mt.10,9/Mc.6,8/Lc.10,4) Jezus’ volgelingen moesten zich als lammeren onder de wolven begeven en op pad gaan zonder geld op zak, zonder reistas of reserve kleding. Maar Lucas neemt deze ‘franciscaanse eis’ in zijn Afscheidsverhaal uitdrukkelijk terug.’Toen ik jullie uitzond zonder beurs, reistas en sandalen, kwamen jullie toen iets tekort?’ ‘Niets!’ antwoordden ze. Hij zei: ‘Maar nú! Wie een geldbuidel of reistas heeft, moet die meenemen en wie geen zwaard heeft moet zijn mantel verkopen en er een aanschaffen.’ Waarom het ineens zo heel anders moet, wordt beargumenteerd vanuit de bezinning op Schrift en profeten.‘Want ik zeg jullie: wat geschreven staat, moet in mij tot vervulling komen, namelijk: ‘Hij werd gerekend tot de wettelozen’. Inderdaad, nu wordt voltrokken wat over mij gezegd is.‘ De verwijzing naar de oude profetieën en deze op Jezus van toepassing verklaren, hoort thuis in de tijd na Jezus’ dood, toen de christenen het zwaar te verduren hadden en zochten naar hun eigen identiteit en legitimatie vanuit het geloof van hun voorvaderen. Het slot van deze solotekst van Lucas is boeiend. De aanschaf van twee zwaarden was blijkbaar bedoeld als een beeld om de bedreigde situatie van de jonge kerk te schilderen en een beroep te doen op haar standvastigheid. Om dit expliciet te laten merken wordt het krijgslustige ‘Kijk Heer, hier zijn twee zwaarden’ beantwoord met ‘Genoeg hierover!’ Dit kan verstaan worden als ‘Hou op; schei uit!’

In Jezus’ naam

Denken dat Jezus op de valreep nog gauw gewapend verzet tegen zijn gevangenneming probeerde te organiseren, zou een pijnlijke vergissing zijn. Even pijnlijk is, dat Bonifatius VIII in 1302 aan deze passage in Lucas de beruchte ‘Leer van de twee zwaarden’ ontleende, waarmee hij in de pauselijke bul Unam sanctam zowel de wereldlijke als de geestelijke macht voor de kerk claimde. De Leer van de twee zwaarden is mijns inziens niet van Jezus afkomstig, maar komt voor rekening van een beknelde en beklemde vroege christengemeenschap. De woorden worden Jezus wel ‘in de mond gelegd’. Dit gebeurt in de evangelies aanhoudend. Het is te vergelijken met kinderen die ver na de dood van hun ouders met alle eerbied en heel gemeend zichzelf en elkaar in hun doen en laten bevestigen door te zeggen: ‘Onze pa zou dit gezegd hebben … Ons moeder had het zó gedaan…’ Hoe stellig ook veronderstelt en hoezeer ook in-de-geest-van, toch blijft het een veronderstelling door de latere generatie, waarmee deze haar eigen denken en doen oprecht meent te kunnen legitimeren. Maar wat de latere tijd doet en denkt, blijft voor haar verantwoording en komt niet voor rekening van de voorbije tijd. Daarom is het zeer gewenst om ook in de berichten over Jezus’ Afscheid oud van nieuw te onderscheiden. 

De beker zijn leven

Tot de oude elementen in Lucas’ Afscheidsverhaal behoort de beker, die Jezus met de woorden ‘Pak aan en deel hem onder elkaar’ overdroeg aan die bij hem waren en hem gingen overleven. Zij kregen daarmee de opdracht Jezus’ leven voort te zetten en zijn idealen te verwerkelijken. Daar schrokken ze van en ze vroegen zich af, wie van hen daarbij het voortouw moest nemen. Daarop heeft Jezus geantwoord met zijn bekende woorden over de leider die dienaar moet zijn. Zowel het beeld van de heer die aan tafel aanligt als dat van de gedienstige die bedient, passen naadloos bij de situatie van het Laatste Avondmaal. De woorden waarmee Jezus zijn beker overdroeg, horen in de mond van iemand die afscheid neemt en als zijn laatste wilsbeschikking uitspreekt, dat zijn leven voortgezet moet worden door hen die na hem komen.

De beker

Zowel in het Eerste als in het Tweede testament staat de beker voor wat een volk of mens beleven mag en te verduren krijgt, wat het/haar/hem toevalt en overkomt. Jeremia krijgt van godswege de opdracht om alle volken waarheen hij gezonden wordt ‘deze beker van mij’ met ‘de wijn van mijn woede’ te laten drinken. ‘Dit zegt de Heer van de hemelse machten, de God van Israël: Drink, duizel en braak …’ (Jeremia 25, 15-28) De pracht en glorie van Babel noemt deze profeet ‘Gods gouden beker’, waar de hele wereld verliefd en begerig naar lonkt (51,7). Jesaja noemt de rampspoed die Israël meemaakte ‘de beker van Gods toorn’ die het volk bedwelmd heeft, maar die Hij ook weer terugneemt. ‘Ik neem de bedwelmende beker uit je hand, de beker van mijn woede. Je hoeft er niet langer uit te drinken. Ik geef hem aan hen die jou kwelden, je plat legden en over je heen liepen.’ (Jesaja 51,17-23) Ezechiël voert twee fictieve vrouwenfiguren, Ohola en Oholiba, op die staan voor het noorden met Samaria en het zuiden met Jeruzalem. God verwijt Oholiba dat zij ‘de weg van haar zuster is gegaan’ en die zus blijkt Samaria te zijn. ‘Dan zul je ook de diepe, wijde beker van je zuster drinken. Een beker tot de rand toe vol spot en hoon, dronkenschap en droefheid, ontzetting en verbijstering, – de beker van je zuster Samaria.’ (Ezechiël 23,31-33)

Mijn erfdeel

Bij de profeten gaat het steeds over de beker, die volken van godswege drinken moeten. De psalmen bezingen daarentegen de beker die mensen persoonlijk wordt voorgehouden en te drinken krijgen. ‘God is mijn erfdeel, mijn beker; mijn leven is in zijn hand.’ (16,5) ‘Mijn beker vloeit over’ juicht de zanger die zijn geluk niet op kan. (23,5) En de psalmdichter, die toch het een en ander heeft doorgemaakt, schrijft ‘Ik hef de beker van geluk en roep Gods naam’. (116,13) Deze beker die ieder mens van godswege te drinken wordt gegeven, speelt ook in de evangeliën. Overbekend is de verzuchting van Jezus in de Hof van Olijven ‘Vader, laat deze beker aan mij voorbijgaan’. (Mc. 14,36) Ook de latere christenen spreken over de beker als levensbestemming en opdracht, een mens toebedeeld. Voor hen zal de beker, zoals die Johannes en Jacobus wordt voorgehouden, zeker ook Jezus’ trouw tot het uiterste hebben ingesloten. (Mc. 10,38) De beker die Jezus de laatste avond met de zijnen aan tafel overdroeg aan hen die hem gingen overleven, was gevuld met wat Jezus als zijn van godswege gegeven levensbestemming zag en met de opdracht die hij zichzelf daarom gesteld had. Pas later zal door de bezinning op zijn dood zijn sterven geïnterpreteerd worden als uiterste blijk van dienstbaarheid en als een offer gebracht.

Welke van de twee?

Matteüs en Marcus vermelden slechts één beker en wel verstaan als ‘het bloed van het nieuwe verbond vergoten voor…’. Deze – bij hem dus tweede – beker vermeldt Lucas ook en met een soortgelijke duiding als in Matteüs en Marcus. Wie de twee bekers bij Lucas met elkaar vergelijkt, zal snel tot de conclusie komen, dat de eerste helemaal thuis hoort bij de situatrie van Jezus’ Afscheid, terwijl de tweede het resultaat is van de latere bezinning op Jezus’ sterven, waarbij de behoefte van de christenen aan de vervanging – en voor hen volmaakte voltooiing – van de joodse tempeloffers heeft meegespeeld. Deze tweede beker in Lucas is, mijns inziens, een latere toevoeging aan het oude bericht, waarin slechts sprake was van de levensbeker die Jezus overdroeg aan hen die na hem komen. Deze conclusie met mogelijk grote gevolgen voor ons verstaan en beleven van de Eucharistie, vraagt om meer onderbouwing. Deze zal in een volgende bijdrage ook gegeven worden.

Ieder mensenkind op aarde
krijgt een levensbeker mee.
Kind, als jij geboren bent
stijgt die beker als de zee:
alle dagen die er zijn
vullen hem met rode wijn.

Brengt jouw leven hier op aarde
glans en zegen met zich mee,
zullen om de beker dansen
alle mensen, zing hoezee:
alle dagen van de gein
vullen hem met rode wijn. 

Brengt jouw leven hier op aarde
pijn en lijden met zich mee,
zullen om de beker treuren
alle mensen ach en wee:
alle dagen van de pijn
vullen hem met rode wijn.

Ieder mensenkind op aarde
krijgt een levensbeker mee.
Mens, als jij gestorven bent
ruist de beker als de zee:
eind der dagen moet het zijn
de maat is vol, de beker wijn

Iedere mens wordt in het leven
een beker te drinken gegeven –
een beker lief en leed
lach en traan, zoet en zuur;
een beker dromen en ideeën
wensen en idealen –
een beker gaven en opgaven
talenten en tekorten;
vertrouwen en vertwijfeling
ontgoocheling en geluk –
een beker die zich vult met
wat je heilig en dierbaar is,
wilt doorgeven aan die het leven
met je delen, aan hen die na je komen.
Ieder mens wordt in zijn leven
een beker tot de bodem toe
te drinken gegeven. 

Peer Verhoeven

 

De roerom nov. 2005

Plaats een reactie